Shutterstock
Kwallen. In de maanden mei en juni spoelden ze in grote aantallen als slijmerige snottebellen aan op het strand. De meeste mensen lopen er met een wijde boog omheen. Kwallen hebben nu eenmaal geen hoge aaibaarheidsfactor. Sommige kunnen netelen en gevaarlijk zijn. Maar hoe zit het met de soorten die bij ons voorkomen? Netelen die? En waarom zijn kwallen soms heel talrijk en soms helemaal niet? Zijn het er over de jaren heen niet alsmaar meer? Testerep magazine zocht het uit.
– NANCY FOCKEDEY & JAN SEYS
Kwallen aan onze kust – Het zijn er “vier (min of meer) op een rij”
Neem nu oorkwallen, die zie je bij ons al vroeg in de lente, net als de blauwe haarkwal. Oorkwallen zijn te herkennen aan de 4 (soms 5 of 6) witte tot lichtroze ‘oortjes’. Deze oorvormige vlekken zijn hun geslachtsorganen, die doorschemeren in hun hoed. Oorkwallen zijn voor de mens onschadelijk. Ze mogen dan wel netelcellen bevatten, de giftige harpoentjes geraken normaliter niet door de menselijke huid.
Jan Wittoeck
In het voorjaar kan je veel aangespoelde oorkwallen op het strand aantreffen. Je herkent ze aan hun vier typische ‘oortjes’, de voortplantingsorganen die wit tot lichtroze gekleurd zijn.
Vrijwel gelijktijdig verschijnt de blauwe haarkwal. Vers is zijn diepblauwe tot paarse schijn wonderlijk mooi. Eens aangespoeld op een droog strand verdwijnt die kleur snel. Deze soort kan met zijn talrijke en lange tentakels striemen bij aanraking, maar doorgaans zonder al te veel schade aan te richten.
In de volle zomer verschijnt dan de kompaskwal in onze wateren. Hij heeft zijn naam niet gestolen. Met zijn typische bruin gekleurde rand en kompastekening op de hoed is hij gemakkelijk te herkennen. Al komt het ook voor dat de V-vormige centrale strepen ontbreken. Kompaskwallen hebben lange tentakels en kunnen behoorlijk netelen bij de mens. Oppassen dus!
VLIZ
De 4 meest voorkomende soorten aan de Belgische kust, volgens periode van voorkomen. Data op basis van waarnemingen.be (periode 2021-2023).
De blauwe haarkwal is verwant aan de intussen bij ons verdwenen gele haarkwal (Cyanea capillata). Dat die koudwatersoort door het opwarmende zeewater niet langer te zien is aan de Vlaamse kust, vindt vele badgast een goede zaak. De gele haarkwal kan met zijn lange en fijne tentakels immers ernstig netelen.
En dan is er nog nummer vier. Als de felblauwe, bolronde zeepaddenstoel op het strandtoneel verschijnt, mag je zeggen dat de herfst in aantocht is. Zeepaddenstoelen spoelen vaak in grote aantallen aan en halen hiermee dan de pers. In jaren met warmere winters overleven ook steeds enkele exemplaren, die tot een reuzenformaat (tot 11 kg zwaar) blijven doorgroeien. Gelukkig maar zijn ze volstrekt ongevaarlijk voor de mens.
En dan zijn er nog de ribkwallen, geen echte kwallen
De vier beschreven soorten noemt men schijfkwallen, de échte kwallen, zeg maar. In de vroege lentemaanden zijn op het natte strand doorgaans ook grote aantallen kam- of ribkwallen te vinden. De talrijkste is het zeedruifje. Een kwamkwalletje van 2-3 cm groot en gelijkend op een gepelde druif. Overlangs over hun lichaam lopen 8 witte verdikte ribben met daarop kam- of zwemplaatjes, waarmee ze zich voortbewegen. Vandaar de naam kamkwal. Kamkwallen netelen niet. Ze vangen hun prooi met hun twee tot wel 75 cm lange, vertakte tentakels. Die scheiden een plakkerige, maar niet giftige stof uit.
Deze inheemse kamkwal krijgt tegenwoordig concurrentie van de grotere Amerikaanse ribkwal, die je vooral aan het einde van de zomer aantreft. Deze met ballastwater meegevoerde soort herken je aan de twee grote lobben rond zijn mondopening. Ze staan erom gekend viseieren en vislarven te eten. In de Zwarte Zee heeft deze exoot bijna de volledige ansjovispopulatie uitgeroeid. De soort is daarenboven “simultaan hermafrodiet” wat wil zeggen dat in een individu zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen tot ontwikkeling komen. Ze kunnen zichzelf dus bevruchten!
VILDA | Yves Adams
De talrijkste kamkwal aan onze kust is het zeedruifje. Overlangs over hun lichaam lopen 8 witte verdikte ribben met daarop kam- of zwemplaatjes, waarmee ze zich voortbewegen.
“Wind waait weg van het land, kwallen op het strand”
Het zou zomaar een volkswijsheid kunnen zijn. Het zit zo. Kwallen zijn holtedieren die het grootste deel van hun leven passief meedrijven met de stroming. Daarom tellen we ze strikt genomen onder het dierlijk plankton – waarbij we meestal denken aan piepkleine diertjes. Ze kunnen zich maar beperkt actief voortbewegen door hun klokvormige hoed samen te trekken. Zo bewegen ze wel wat op en neer, maar tegen een sterke stroming opbotsen kunnen ze niet.
Problematisch wordt het voor een kwal bij aflandige wind. Dan waait de wind van over land richting zee. In België en Nederland is dat wanneer die uit noordoost-oost, oost, zuid-oost of zuid waait. Drijvend op je luchtmatras, blaast de wind je dan de zee in. Dat doet de wind trouwens met alles wat zich op of in de bovenlaag van het zeeoppervlak bevindt. Maar niet dus met kwallen. Die bevinden zich doorgaans in dieper water. En net daar ontstaat bij aflandige wind een tegenovergestelde, compenserende onderstroming over de zeebodem richting het strand. Slecht nieuws voor leven op of ondiep ingegraven in de zeebodem. En voor het plankton, met inbegrip van kwallen. Met die onderstroom bereiken ze makkelijker het strandwater om er bij terugtrekkend eb aan te spoelen.
Of ze ook massaal aanspoelen, hangt af van de hoeveelheid kwallen die op dat moment in zee ronddobberen. Tijdens een kwallenbloei kunnen dat er veel zijn. Heel veel...
Drooggevallen kwallen zijn op sterven na dood. Toch blijven hun netelcellen nog een hele tijd actief als je ermee in aanraking komt. Stuiptrekkingen, zou je kunnen zeggen… Overgeleverd aan zon en wind, drogen de gestrande kwallen uiteindelijk uit tot er slechts een verschrompeld vliesje overblijft.
Het seksleven van een kwal
In de herfst en winter houden de meeste kwallen het bij ons voor bekeken. Ze sterven, maar niet zonder zich in de loop van de zomer geslachtelijk te hebben voortgeplant. Zo ook bij de oorkwal. Mannetjeskwallen lozen dan hun zaadcellen in het zeewater en met wat geluk nemen vrouwtjeskwallen die op. Hoe spannend kan seks zijn...?
Het wijfje houdt de bevruchte eicellen nog even bij tot de piepkleine larven (planulae) klaar zijn om de grote stap in de wereld te zetten. Meedrijvend op de stroming bereiken de larven de kustwateren. Daar hechten ze zich vast aan harde oppervlaktes en veranderen in minuscule poliepjes van 2 à 3 mm groot. Met hun lange, beweeglijke tentakeltjes vangen die kwalpoliepjes ronddrijvende prooien. En met de regelmaat van de klok ontspruiten er door knopvorming nieuwe poliepjes uit het moederexemplaar (ongeslachtelijke voortplanting).
Op het einde van de winter gebeurt er iets wonderbaarlijks. De poliepjes verliezen hun tentakels en gaan insnoeren. Gevolg? Een voor één vinden achtlobbige kwallenschijfjes (epherae) hun weg naar de wijde wereld. Aanvankelijk zijn ze slechts 1,5-4,5 mm groot en gelobd. Maar vrij snel ontwikkelen ze zich tot vrijlevende minikwalletjes. Bij voldoende voedsel groeien ze bliksemsnel uit tot mannelijke en vrouwelijke oorkwallen van 10 tot 40 cm groot. De cyclus is rond.
Niet moeilijk te begrijpen dat een kwal, met zijn twee manieren van voortplanten, in gunstige omstandigheden zeer talrijk kan worden!
YouTube | Vic High Marine
Insnoering of strobilatie bij Aurelia labiata, een soort nauw verwant aan onze oorkwal.
Dreigen we terug te keren naar slijmerige oerzee-toestanden?
Kwallen ontstonden bijna 600 miljoen jaar geleden en ze zijn er nog altijd. Ze overleefden vijf uitstervingsgolven, inclusief die van de dino’s. Het zijn met andere woorden zeer succesvolle levende wezens. Ook grote kwallenbloeien blijken er al altijd geweest te zijn, zo tonen fossielenvondsten en historische documenten.
Toch zijn de meeste wetenschapper het erover eens dat door de tussenkomst van de mens, de kwallenbloeien steeds vaker en op grotere schaal voorkomen, en langer lijken te duren. De redenen? De meest geopperde oorzaken zijn:
© Hans Hillewaert | ILVO
Fishing down the foodweb: overbevissing zorgt voor minder concurrentie voor voedsel en voor minder predatoren waardoor kwallen vrij spel krijgen.
Kwallen houden ervan om verstoorde ecosystemen in te nemen. Ze eten zowat alles. Van viseieren, over kleine planktonische kreeftjes en microben in de modder, tot hun eigen soortgenoten. Ze groeien en ontwikkelen snel, zijn vroeg geslachtrijp en kunnen verloren lichaamsonderdelen vlug regenereren. Ze overleven lage zuurstofconcentraties door zich tijdelijk te behelpen met zuurstof opgeslagen in hun eigen weefsel. En in omstandigheden die zelfs voor kwallen slecht te noemen zijn, kunnen ze voor een tijdje hun lichaam doen verschrompelen. Om terug aan te groeien als het tij - figuurlijk - keert. Precies een horrorfilm!
Wetenschappers als Jeremy Jackson (Scripps Institute of Oceanography, USA) suggereren dat de grote menselijke impact de oceaan terug katapulteert naar hun primaire toestand van enkele miljoenen jaren geleden. Toen algen, bacteriën en kwallen de oceaan overheersten. Ze noemen het de Rise of slime.
Nu staan in het verre oosten bij speciale gelegenheden wel eens kwallen op het menu, maar écht lekker en voedzaam zijn ze nu ook weer niet. Toch maar een betere gezondheid van de zee nastreven en de vispopulaties herstellen? En kunnen kiezen voor een lekker duurzaam visje!
Meer info